donderdag 24 oktober 2013

Exit Gidsenwerking Fort 8 (Gé-èF 8)?

Het is even stil geweest op onze blog. Niet dat de werking heeft stil gelegen. Wel integendeel. De vele activiteiten, de geleide bezoeken en het werken aan de belevingsgids namen al onze tijd in beslag. Nu we er terug zijn, is het met slecht nieuws.

De Gidsenwerking Fort 8 Hoboken (Gé-èF 8) ontplooit onder de vleugels van erfgoedvereniging Het GenOOtschap-stuwgroep voor cultuur, sinds 2009 activiteiten op het fort. Dit kon dankzij een goede verstandhouding met de vzw Scheld'apen die het fort in concessie had. 
De werking ontstond uit een toevallige ontmoeting van twee enthousiaste mensen bij de herdenking van 150 jaar Brialmontgordel.



Aanvankelijk werden sporadisch rondleidingen georganiseerd op vraag van verenigingen en organisaties. Gé-èF 8 was paraat tijdens de fortengordel van de provincie in 2010, 2011 en 2012 en tijdens de Open Monumentendag in 2011 en 2013. Elke activiteit was behoorlijk succesvol. 
Maar de Open Monumentendag van 2011 sloeg alles: ruim 1000 mensen bezochten het fort. 


Begin 2012 werd daarom de stap gezet naar een maandelijkse rondleiding vanaf mei tot en met november. Voor publiciteit werd gebruik gemaakt van de kanalen die betaalbaar waren. De Nieuwe Antwerpenaar, Uit in Vlaanderen, Den Hobokenaar, en de sociale media, aangevuld met een beetje drukwerk. Het resultaat was behoorlijk: ca. 460 bezoekers.





In 2013 werd al in april gestart, met Erfgoeddag, waarbij de olifant/mammoet van Hoboken centraal stond. Die werd immers bij graafwerken voor het fort in 1862 gevonden. Het fossiele skelet even naar Hoboken halen lukte niet, maar we maakten een verhalenwandeling over de gebeurtenissen in de marge van de bouw met een duik in de prehistorie. 

Naast de rondleidingen voor volwassenen, werd er ook een scholenproject ontwikkeld. 



Tegelijk is gewerkt aan een belevingsspel voor gezinnen met kinderen tussen 8 en 13/14 jaar, waarvoor we via district en Erfgoedcel financiële middelen kregen in het raam van het Vlaams Erfgoedconvenant (2012-2013). 
Dit jaar vonden al 850 bezoekers de weg naar het fort. Er zijn nog twee rondleidingen gepland, één op 10 november en een winterwandeling op 8 december.

Voor de Gidsenwerking Fort 8 (Gé-èF 8) en Het GenOOtschap - stuwgroep voor cultuur, is het fort belangrijk bouwkundig, historisch militair erfgoed dat meer bekendheid verdient. Maar ook ecologisch en recreatief is het een troef, een groene long in sterk verstedelijkt gebied. Tussen die verschillende functies een evenwicht zoeken en behouden maken wij vandaag en in de toekomst mee tot onze opdracht.




De Gidsenwerking Fort 8 Hoboken heeft op eigen kracht een behoorlijke weg afgelegd. Er is voldoende expertise in huis om van elk bezoek een unieke belevenis te maken. Het is in Hoboken het monument bij uitstek om de herdenking van de Eerste Wereldoorlog  een plaats te geven. Wij hadden trouwens al een paar projecten in petto. Maar dat kan niet zonder degelijke vaste uitvalsbasis in het fort.




Het lokaal waar de werking de voorbije periode over kon beschikken was al vlug te klein en dreigt nu zelfs verloren te gaan. Als er geen oplossing komt, moeten we weg tegen 31 december. Voor onze huidige werking betekent dat het einde. Maar voor het fort is het evenmin een goede zaak. Complete leegstand leidt snel naar verval. 
Het spreekt voor zich dat de Gidsenwerking er alles aan zal doen om haar  werking te redden en zo mogelijk zelfs uit te breiden.


Vera Caremans

vrijdag 21 juni 2013

Nog eens de olifant van Hoboken

In de 1135 Gazette van april j.l.  werd het reeds aangekondigd: dankzij de inzet van de archivaris was de heemkundige kring Hobuechen 1135 in het bezit gekomen van het dossier van de dwergolifant van Hoboken, en in het meinummer van het tijdschrift  zou eindredacteur Korneel Paenen er zijn voorwoord aan wijden. Nu zijn wij ALTIJD benieuwd naar de publicaties van onze Hobokense collegae uit de erfgoedsector. Maar  als zij  geheel bij toeval het dossier  over de olifant van Hoboken in handen krijgen, enige tijd nadat wij kenbaar hebben gemaakt  de ambitie te koesteren dat prehistorisch beestje even terug naar hier te halen, en daar dan nog een stuk over gaan schrijven, staan wij werkelijk te popelen van ongeduld.  En jawel.... Het meinummer  toont op de kaft een foto van onze olifant en het  voorwoord is er geheel en al aan gewijd.

Hoewel hij in zijn voorwoord expliciet poneert de waarheid en niets dan de waarheid neer te schrijven, neemt de schrijver het op dat vlak niet zo nauw. 
De initiatiefnemer van het erfgoedproject, Het GenOOtschap, wordt nergens vernoemd. In wat hij over het project zelf zegt, slaat de auteur een aantal keren de bal flink mis. “Na een oproep of twee en een artikel in de ‘Nieuwe Antwerpenaar’ werd het stilletjes,” lezen we. Een paar artikels in de pers en in De Nieuwe Antwerpenaar, dat klopt. Maar dat het daarna stil werd, klopt niet. De campagne werd verder gezet, niet in het minst via de sociale media en via internetradio. Ongelofelijk hoeveel volk je daarmee bereikt. De mammoet kwam uiteindelijk niet: dat klopt. Zodra we dat wisten, hebben we dat - eerlijk als we zijn - ook kenbaar gemaakt via dezelfde kanalen. De aangehaalde reden klopt niet. “De vervoerskosten zouden haast gigantisch zijn en de woonplaats voor onze ‘elephas antiquus’, namelijk ‘Fort 8’, compleet ongeschikt.” 

Met alle respect, dit is onzin. De vervoerkosten waren redelijk, de verzekeringspremie eveneens.  Daar hoefde het district zelfs niet voor te zorgen. Het was evenmin de bedoeling het fossiele skelet in het fort op te stellen.  De relatieve vochtigheid  is daar met gemiddeld 85% in het voorjaar veel te hoog. 
Het was de bedoeling  onze mammoet op te stellen in de Oranjerie van Sorghvliedt. Maar ook daar waren de condities niet zomaar geschikt. Bij de restauratie werd immers verzuimd adequate zonnewering (UV) en een klimatisatiesysteem te voorzien.  Een professionele klimabox was te duur en het verkleinen van de te klimatiseren ruimte door middel van een vitrine of een soort blackbox werd niet haalbaar geacht.  Kous af.

Maar dit betekende niet het einde van het mammoetverhaal.  Het hele project werd omgegooid naar een verhalenwandeling . Niet  het skelet stond centraal  maar het jaartal 1862, met het verhaal van de bouw van het fort, de faits-divers en de anekdoten. En niet te vergeten het verhaal van de vondst van de mammoet, de problemen om het specimen te determineren, de ijstijd. Dankzij een erfgoedkoffer van het  Gallo Romeins Museum van Tongeren en enkele  artefacten en wat fossiel botmateriaal uit Koninklijk Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel konden we ons erfgoedverhaal behoorlijk interactief maken.  Ook dat werd duidelijk verteld in de media.



Dankzij de flexibiliteit en de creativiteit van de fortgidsen kenden de verhalenwandelingen  een behoorlijk succes. 336 bezoekers werden geteld, een derde daarvan was jonger dan 10 jaar. Bij het erfgoedproject verschenen twee brochures, een kleine doe-brochure voor kinderen en een essay over de olifant van Hoboken. 


Na deze toch wat eigenzinnige weergave van de waarheid en niets dan de waarheid over het verloop van het erfgoedproject, gaat Korneel Paenen op de paleontologische toer. Gewapend met het dossier over de “mammouth d’Hoboken” van het Natuurhistorisch Museum, de archivalia van Hobuechen 1135 en Wikipedia,  doet hij een poging de identiteit van het Hobokense slurfdier voor eens en altijd te bepalen. Het lukt hem niet, wat geen schande is. Het dossier van het museum in Brussel is ons ook bekend, het ligt voor onze neus terwijl we deze woorden intikken, en het valt wat mager uit. Het archief van Hobuechen bevat over dit onderwerp naar wij vermoeden enkel de foto die op de kaft staat en de Geschiedenis van Hoboken van H.  Dierickx, en Wikipedia is als bron slechts met de grootste bedachtzaamheid te gebruiken. Maar zelfs als je een paar meter wetenschappelijke literatuur over het onderwerp doorploegt, weet je na afloop nog altijd niet tot welke soort de Hobokense olifant behoort.

“Wat haar naam betreft, zitten we wat in de problemen,” steekt Paenen van wal. “Twee keer wordt onze dame [n.v.d.r. het gaat over een wijfjesolifant] omschreven als ‘elephas antiquus falconeri’, evenveel keer wordt ze ‘mammouth d’Hoboken’ en twee keer als ‘elephas antiquus trogontherii’. Drie verschillende namen voor een en hetzelfde beest. [...]  Vermits we de waarheid en niets dan de waarheid willen neerschrijven, was opzoeking nodig. ‘Elephas’ is zeker. Dit woord plaatst haar in een geslacht uit de orde der slurfdieren. Van dit geslacht bestaat er nu nog één soort, namelijk de Aziatische olifant. De mammoet is de meest nauw verwante soort. Zij gingen echter, zonder ruzie, tussen 1,9 en 6,7 miljoen jaren geleden uiteen. Hiermee kunnen we ‘mammoet’ gewoon uitschakelen. Spijtig, want het staat wel chic.
Over ‘antiquus’ bestaat evenmin twijfel. Het betekent gewoon oud, van lang voor onze tijd, antiek. ‘Falconeri’ ook ‘falconerii’ heeft betrekking op het ‘dwerg’ zijn.”

Helahola, denken wij dan. Het is niet omdat de beschikbare gegevens niet veel voorstellen, dat je er ook nog extra slordig mee moet omspringen. Uit het Brusselse dossiertje blijkt, dat er onderzoekers zijn geweest die het Hobokense skelet op grond van bepaalde karakteristieken dachten te kunnen identificeren als een Elephas antiquus of woudolifant. Dat is een soort die voldoende op de nog levende Indische olifant lijkt, om in hetzelfde geslacht te worden geplaatst. Maar in de literatuur vind je het beest ook terug als Palaeoloxodon antiquus en Hesperoloxodon antiquus. Dat is omdat in 1924 ene Matsumoto vond dat de woudolifant net niét genoeg op de Indische olifant leek en dus in een ander geslacht moest worden geplaatst. En in 1931 oordeelde Osborn het verschil met andere vertegenwoordigers van Palaeoloxodon zo fundamenteel, dat er nood was aan een nieuw genus Hesperoloxodon. Vandaag is men overigens weer van mening dat het gewoon om een Elephas gaat, wat de oorspronkelijke naamgever Falconer in 1847 ook al vond. Naar deze Hugh Falconer werd trouwens de dwergolifant van Sicilië Elephas falconeri Busk genoemd. Korneel Paenen leidt uit het Brusselse dossiertje af dat men ook de Hobokense olifant als een Elephas falconeri heeft beschouwd, maar dat is niet het geval. Dat staat nergens. We vermoeden dat hij één en ander niet helemaal correct heeft gelezen. In zijn artikel reproduceert hij een stukje van het bijschrift bij afbeelding 59 van Le Musée d’Histoire Naturelle Moderne, sa mission, son organisation, ses droits van G. Gilson. Daar staat duidelijk de vermelding “Elephas antiquus Falconer”. Falconer is de naam van de onderzoeker, die conform de internationale nomenclatuurregels achter de wetenschappelijke naam wordt geplaatst, géén stuk van de naam zelf. En het is niet omdat Busk ter ere van Falconer een fossiele dwergolifant naar hem noemde, dat falconeri per se iets met dwerggroei zou te maken hebben. Op Sicilië leefde ten tijde van de dwergolifant ook de Cygnus falconeri, de reuzenzwaan, die meer dan anderhalve keer zo groot was als onze knobbelzwaan. De grootste nog levende geitensoort, de markhor uit de hooggebergten van Afghanistan tot China, is eveneens naar Falconer Capra falconeri Wagner genoemd. Net als trouwens de imposante Rhododendron falconeri Hooker, die in de bergen van Sikkim groeit en bloeit.




Volgens het Brusselse dossiertje oordeelden andere onderzoekers, onder wie Louis Dollo en Hans Pohlig, dat de Hobokense olifant geen Elephas antiquus is, maar een Elephas trogontherii Pohlig (à propos, de naam Elephas antiquus trogontherii die volgens Paenen tweemaal voorkomt, hebben wij nergens gevonden in ons Brussels dossiertje.) Elephas trogontherii is de steppemammoet, die men later uit het genus Elephas heeft geplukt en Mammuthus is gaan noemen.  Aan de wetenschappelijke naam van de trogontherii zie je overigens onmiddellijk dat Pohlig, die van het Hobokense skelet vond dat het “in allen charakteristischen Punkten” met de steppemammoet overeenstemt, de man is die de soort haar naam gaf. Dit betekent niet automatisch dat Pohlig het bij het rechte eind had, maar je kan niet anders dan met zijn visie rekening te houden. In het Natuurhistorisch Museum lijkt men tegenwoordig in ieder geval geneigd de Hobokense olifantenresten bij het genus Mammuthus onder te brengen. Niet omdat dat wel “chic” staat, maar eerder omdat een aantal skeletale kenmerken, bijvoorbeeld wat betreft de structuur van de kiezen, in die richting wijzen. Ook de afmetingen van het skelet sluiten dit niet uit, want in tegenstelling tot wat Korneel Paenen lijkt te denken, was bijvoorbeeld Mammuthus primigenius zelf een onderdeurtje – zo groot als de hedendaagse olifanten en dus een uk in vergelijking met een klepper als Elephas antiquus, die bijna vijf meter hoog werd. Het Hobokense exemplaar zou, zo heeft men in het Museum berekend, 2,58 m hoog zijn geweest. Dat is klein, maar voor een Mammuthus primigenius zeker niet uitgesloten. In vergelijking met bijvoorbeeld een Elephas falconeri is het dan weer zonder meer gigantisch: dat beestje was nauwelijks groter dan een shetlandpony.  Overigens, voor alle duidelijkheid: de afstand tussen olifanten en mammoeten is niet bijzonder groot, hoewel Paenen dat lijkt te denken. We noemen vandaag zowel Loxodonta africana als Elephas maximus “olifant”, terwijl de afstand tussen die twee minstens even groot is als die van elk van beide ten opzichte van Mammuthus. Mammoeten zijn olifanten – ze zijn zo nauw aan mekaar verwant, dat het lastig is om van sommige fossielen met sluitende zekerheid te bepalen of ze nu van een uitgestorven Elephas dan wel een Mammuthus afkomstig zijn.
Hetgeen precies al 150 jaar het probleem is met het Hobokense exemplaar.


Wat was de Hobokense olifant precies?  Wel, we weten het niet.
Zeker is alleszins, dat het stukje van Korneel Paenen de kwestie niet finaal heeft beslecht. Het lijkt ons trouwens vrij onwaarschijnlijk dat het uiteindelijke antwoord ooit zal kunnen worden gegeven. We vermoeden alleszins dat Paenens vrome wens “het dossier over de oudste vrouwelijke inwoonster van ons district voor eens en altijd te kunnen vervolledigen” niet snel in vervulling zal gaan.

Niettemin gaan we graag in op de “oproep aan alle leden en niet-leden” dat “zij, of hij, die er iets meer, veel meer of er alles over weet,” zich kenbaar zou maken.

Het GenOOtschap/Gidsenwerking fort 8 maakt zich bij dezen, misschien ten overvloede, kenbaar.
Wij weten niet alles over de Hobokense olifant, we vrezen zelfs dat we er vrij weinig over weten. Het weinige dat we erover weten, staat op de blog Nieuws van de genoten.  

Het essay De prehistorie aan de tand gevoeld. De olifant van Hoboken is ook in druk verkrijgbaar bij Het GenOOtschap/Gidsenwerking fort 8: een rijk geïllustreerde brochure van 20 pagina’s, kostprijs 5 euro.





Clement Caremans
Vera  Caremans
© 2013 

zondag 21 april 2013

De prehistorie aan de tand gevoeld. De olifant van Hoboken.


De mammoetzaal in het Koninklijk Natuurhistorisch Museum te Brussel, begin 20ste eeuw. Links vooraan de mammoet van Lier, achteraan de olifant van Hoboken
Ik was een jaar of tien, elf, denk ik, en ik was voor het eerst in het Koninklijk Museum voor Natuurwetenschappen in de Brusselse Vautierstraat. Als Ali Baba in zijn grot, zo voelde ik mij, te midden van schatten als iguanodons uit Bernissart, walvisskeletten, de enorme collectie zoogdieren (met o.a. een buidelwolf, een blaubok en een Burchells zebra), de Man van Spy en, last but not least, de mammoet van Lier en de dwergolifant – of mogelijk eveneens mammoet – van Hoboken. De in Lier opgegraven mammoet was ronduit indrukwekkend. De andere was wat minder spectaculair en miste bovendien een paar poten, maar sprak niettemin zeer tot mijn prille verbeelding – hij was immers uit de Hobokense grond opgedolven!
Toen ik jaren later – ergens in de jaren 70 – het museum aan het Leopoldpark weer bezocht, was dat een behoorlijke afknapper. Samen met een spitsbroeder dweilde ik zowat alle collecties met levende en fossiele dieren in de Lage Landen en omgeving af en ook Brussel stond op het menu. De verwachtingen waren hooggestemd, maar werden totaal gekelderd. Overheen de iguanodons waren zeilen gespannen, want in hun enorme vitrine regende het binnen. De zaal met de mammoeten zag er vervallen en deerniswekkend uit. Het museum moest dringend onder handen worden genomen, zoveel was duidelijk. Dat gebeurde een poos later ook, en met succes. Het 19de-eeuwse concept werd verlaten en de presentatie werd geactualiseerd. Maar voor de olifant van Hoboken liep het slecht af: hij moest het podium laten aan zijn fortuinlijker, want veel completer, verwant uit Lier en verdween in het depot.
De mammoet van Lier

Nochtans is de Hobokense olifant best interessant, al is zijn skelet hoogst onvolledig. Mogelijk is het zelfs een speciaal geval. Want is het nu een mammoet, of een andersoortig prehistorisch slurfdier? Welke dikhuiden komen in aanmerking? Wat liep er in die ver vervlogen tijden allemaal rond in Hoboken? Daarover zo dadelijk meer.
Maar laat ik eerst beginnen bij het begin, met het verhaal van de vondst van de botten in de Hobokense grond.

In 1862 leefde Hoboken op de rand van een burgeroorlog. Niet alleen Hoboken, overigens: zowat het hele zuidelijke deel van hedendaags Groot-Antwerpen stond in rep en roer.
Op grote schaal waren gronden onteigend, van Merksem tot Hoboken. In een brede band rond de stad werd alles gesloopt en in Wijnegem, Deurne, Borsbeek, Mortsel, Edegem, Wilrijk en Hoboken waren grote graafwerken aan de gang die moesten leiden tot de bouw van acht militaire forten. Het hele project was uitgetekend door Alexis de Brialmont en had tot doel de al van de 16de eeuw daterende Spaanse omwalling rond Antwerpen overbodig te maken. Als die omwalling werd gesloopt, kon de stad eindelijk uitbreiden – een bittere noodzaak, want Antwerpen barstte zowat uit zijn voegen. Het telde meer dan 90.000 inwoners en die hokten allemaal samen tussen de Schelde en de huidige Leien. De vestinggrachten werden gedempt, de wallen en poorten gesloopt en in één beweging werd ook de volkse oude stadskern, waar om de zoveel jaar cholera vele levens eiste, gesaneerd. Dit alles werd mogelijk omdat de Brialmont-kringvesting er kwam. Het Rijk had zich altijd tegen een uitbreiding van Antwerpen verzet, omdat deze stad werd opgevat als het nationale bolwerk dat in tijd van oorlog te allen prijze moest worden gevrijwaard tegen de invaderende vijand. Maar in 1859 stemde baron Pierre Chazal, minister van Oorlog in de liberale regering-Rogier-Frère-Orban, er eindelijk toch mee in. Antwerpen mocht uitbreiden, maar bleef wel réduit national. Daarvoor zouden een nieuwe omwalling en, op grotere afstand van de stad, de Brialmontforten zorgen. De nieuwe omwalling zou vertrekken bij het Noordkasteel en via de Dam, Borgerhout en Berchem naar het Zuidkasteel voeren, over een lengte van 17 km. Voor die nieuwe vestingmuur zou zich een servituutstrook uitstrekken van meer dan een halve kilometer breed, een zone waarin geen enkel permanent gebouw mocht blijven staan. Een paar kilometer verder kwamen dan de acht forten. Het was voor dit alles, dat op grote schaal werd onteigend en gegraven.
In Hoboken zou fort 8 komen. Honderden arbeiders en soldaten, vaak geïmporteerd uit andere delen van het land, leefden in latent conflict met de locale bevolking. Soldaten en burgers gingen regelmatig met elkaar op de vuist. Arbeiders moesten naar hun werkplek worden geëscorteerd door gendarmes. De werken mochten immers geen vertraging oplopen. Hun duur was begroot op vier jaar – spoedig verlengd tot vijf – en de nodige mankracht op 13.000. De kostprijs van de hele onderneming was begroot op  21,6 à 24,8 miljoen frank, een astronomisch bedrag in die dagen.
Olifantenskeletten in het Koninklijk Natuurhistorisch Museum Brussel. Boven links de mammoet van Lier, rechts de olifant van Hoboken. Uit: G. Gilson, Le Musée d'Histoire Naturelle Moderne (1914)

Op een dag stootte men bij het graven op een skelet. Het leek op een olifant, of althans op delen ervan: een schedel, wat ribben, een bekken en één onvolledige achterpoot. Dat men beenderen vond, was niet uitzonderlijk: men kwam tijdens dergelijke werken wel meer fossielen tegen, en omdat men nog met spade en houweel werkte, had men niet alleen een duidelijk beeld van wat allemaal in de bodem zat, maar kon het er ook worden uitgehaald zonder al te veel schade aan de vondsten toe te brengen. Van een wetenschappelijk verantwoorde fouille met respect voor de stratigrafie van de bodem was uiteraard geen sprake. Over het algemeen was de belangstelling voor de vondsten trouwens zeer gering bij de werklui zelf; met de gevonden fossielen zullen ze wel niet al te zachtzinnig hebben omgesprongen. Maar enkele officieren hadden wel interesse. En vanuit de top van het wetenschappelijke establishment van het koninkrijk was een oproep gebeurd om de bodemschatten die bij het graven aan het licht kwamen, te verzamelen en te bewaren. “Profitons des millions qui se dépensent pour la défense nationale!” klonk het niet zonder pathos in december 1861 uit de mond van Pierre-Joseph van Beneden, hoogleraar zoölogie aan de Leuvense universiteit en toen voorzitter van de Belgische Academie voor Wetenschappen. Het waren geen woorden in de wind. Karrenvrachten fossiele beenderen, vooral van walvisachtigen, belandden onder meer in het nog piepjonge (1846) Natuurhistorisch Museum te Brussel. Van wetenschappelijk onderzoek van dit materiaal kwam echter niet veel in huis. De toenmalige staf van het Museum was beperkt. De directeur, burggraaf du Bus de Ghisignies, was een ornitholoog, die zich echter moreel verplicht voelde hier en daar toch aan het determineren te gaan in regionen die niet de zijne waren.
Wanneer de Hobokense olifantenbeenderen precies in Brussel arriveerden en wie ze determineerde, is niet bekend. Du Bus de Ghisignies zelf? De bronnen zijn bijzonder schaars.
In Hendrik Dierickx’ Geschiedenis van Hoboken, is het volgende te lezen:
DE DWERGOLIFANT VAN HOBOKEN  De overblijfselen van dezen olifant werden ontdekt gedurende den bouw van het fort van Hoboken, bij Antwerpen, in 1862. Daar de methodische onderzoeking van onze gronden toen niet georganiseerd was, konden hun afzetting en bijgevolg hun geologische ouderdom niet rechtstreeks bepaald worden.Het onderzoek ervan, en de gegevens hunner ontgraving hebben niettemin laten vaststellen dat het gedeeltelijk geraamte, in 1869 hersteld, van eenzelfde individu is, klaarblijkelijk van een zeer volwassen wijfje. Een opperarmbeen, op dezelfde plaats gevonden, kan wellicht, door zijn kleine afmetingen en zijn verschillen met den Mammoet, geïdentificeerd worden met dezelfde soort van Dwergolifanten, en, tevens door zijn fossilisatie, een tweede individu vertegenwoordigen. – Vandaar het besluit dat deze kleine olifant een goed gekenmerkte vorm is en niet een individueele monstruositeit. – De vergelijking zijner overblijfselen met die van den Mammoet of Elephas primigenius doet zonder aarzelen besluiten tot het bestaan van een onderscheiden soortelijk type.Door zijn niet zeer brede maaltanden, met dikke platen, betrekkelijk weinig in aantal, voorzien van een breeden cementboord en waarvan de emailschijf in het midden gewoonlijk een hoekige uitzetting heeft, door de kenmerken van het onderkaakbeen, door de lichte kromming der slagtanden, is hij in verband met Elephas antiquus. Het eenig te vermelden verschil bestaat in de kleinere breedte van de schijven der maaltanden. Elephas antiquus is de grootste der Olifanten geweest, die zelfs door zijn gestalte alle gekende zoogdieren te boven ging, maar hij is ook nauw verwant met dwergvormen die ten hoogste twee meter bereikten, soms zelfs één meter, aan de schoft. De Olifant van Hoboken valt in deze laatste categorie van Elephas antiquus.De schedel van dit kleine specimen, aldus in 1869 bepaald, werd in 1891voorgesteld en bij wijze van bijzonder ras verbonden met Elephas primigenius onder de naam van Elephas primigenius trogontherii, die zou staan tussen Elephas meridionalis en Elephas primigenius (Dr Pohlig, Dentition und Kranologie des Elephas antiquus). Maar de kenmerken van den Olifant van Hoboken, die alle soortelijke toenadering met den eenen en den anderen dezer Olifanten onmogelijk maken, ontkrachten door het feit deze bepaling, terwijl ze hem duidelijk doen beschouwen als blijvende de vertegenwoordiger van een variëteit van Elephas antiquus in België.
Waar Dierickx deze weinig verhelderende beschrijving haalde, vermeldt hij nergens. Waarschijnlijk gaat het om een zaaltekst uit het Natuurhistorisch Museum; het merkwaardige Nederlands wijst in de richting van een oorspronkelijk Franse tekst, waarschijnlijk vertaald in het Museum zelf. In het archief van het Museum is echter nog bijzonder weinig materiaal aanwezig.
De schaarse documenten die naar het skelet verwijzen, vermelden een oud inventarisnummer – maar de inventaris waaraan wordt gerefereerd, is blijkbaar verloren gegaan. Het skelet is op één van de resterende fiches geregistreerd als een Elephas antiquus Falconer = E. trogontheri. Op een andere fiche, eveneens met vermelding Elephas antiquus, is de opmerking toegevoegd dat “d’après Dollo, cet individu serait un ELEPHAS TROGONTHERI”. Louis Dollo (1857-1931) is in de paleontologische wereld een grote naam: hij stond in voor de reconstructie van de in de mijnen van Bernissart gevonden iguanodons en formuleerde als theoreticus van de evolutieleer de Wet van Dollo, die stelt dat evolutie onomkeerbaar is. Een specialist op het vlak van fossiele olifanten was hij echter niet. De onderzoeker die het skelet als een Elephas antiquus beschouwde, was dat waarschijnlijk evenmin. Wél een specialist was Hans Pohlig, professor te Bonn. Hij verrichtte belangrijk onderzoek naar het leven in de ijstijden en in 1885 beschreef hij als eerste de uitgestorven soort Elephas trogontheri en gaf ze meteen een wetenschappelijke naam (vandaag Mammuthus trogontherii).  Uitgerekend deze Pohlig determineerde het Hobokense geraamte als dat van een mammoet. Wat uiteraard niet betekent dat hij het bij het rechte eind had, maar zijn mening doet zeker ter zake. In het Natuurhistorisch Museum lijkt men overigens vandaag geneigd de mammoetpiste te onderschrijven.
The jury is still out, hoe ook: de olifant van Hoboken werd nooit definitief geïdentificeerd. De morfologische kenmerken van het beest zijn onvoldoende typisch om uitsluitsel te geven. Er zijn geen weke delen bewaard, zodat ook van DNA-onderzoek of eiwitanalyse geen betrouwbaar antwoord moet worden verwacht. Bij het graven werd geen aandacht besteed aan de gelaagdheid van de bodem of aan gidsfossielen – kleine, in een specifieke periode veel voorkomende en gemakkelijk fossiliserende organismen zoals schelpdieren, aan de hand waarvan aardlagen en vondsten kunnen worden gedateerd. Er is ook geen datering met koolstof-14 gebeurd. Datering zou nochtans een belangrijke aanwijzing kunnen geven, want Elephas antiquus leefde, bijvoorbeeld, in een andere tijd dan de mammoet.
Voorlopig blijft het dus gissen. Of misschien zullen we het wel nooit weten.

Kudde mammoeten in het Sommegebied door Charles Knight
© 2013 Clement Caremans

maandag 8 april 2013

De Spaanse en de Grote omwalling


Tien jaar geleden stootte de aannemer bij de heraanleg van de leien her en der op de restanten van de oude stadsomwalling uit de Spaanse periode. Dat de omwalling daar gestaan had, was bekend natuurlijk, maar niemand wist precies of er nog wat van bewaard was. Ja dus, en heel wat, bleek gauw. 


Keizersbastion (foto BELGA)
De Spaanse omwalling

De stadsmuur werd gebouwd vanaf 1542 onder keizer Karel V op vraag en op kosten van de stad na de raids van Maarten van Rossum. Antwerpen was immers uitgegroeid tot een belangrijke handelsmetropool en was met 100.000 inwoners de tweede grootste stad van Europa. 

De monumentale versterking, ontworpen door Donatio Boni Di Pellizuoli , telde negen bastions (vijfhoekige uitsprongen), acht fronten (rechte stukken muur) en vijf poorten met bruggen over de gracht en een contrescarpmuur (gemetselde grachtboord aan de veldzijde).
De kosten liepen hoog op en algauw keek de stad aan tegen een enorme schuldenberg. De oprichting van de Fortificatiekas in 1546 bracht meer financiële controle. 
De omwalling werd in delen uitbesteed aan fortificatiemeesters die hierbij moesten zweren voordeel voor de stad na te streven en schade te vermijden. In het bijzonder moesten zij erop toezien dat de werken aan de gunstigste prijs ten voordele van de stad werden uitgevoerd. A-waarden in de 16de-eeuw.
In 1553 waren de werken voltooid. De Antwerpenaar was trots op zijn omwalling die zijn stad, 't Stad dus van het omliggende platteland duidelijk onderscheidde en een echte 'sinjoor' van hem maakte.

De Spaanse omwalling sloot zowel aan de noord- als aan de zuidkant van de stad aan op de Schelde. Aan de noordzijde lag het bastion Kattenberg, in het zuiden het bastion aan de Kronenburgtoren. 
De bouw van een volledig nieuwe moderne omwalling was enig in die tijd. De Italiaanse koopman en geschiedschrijver Lodovico Guicciardini verklaarde dat Antwerpen zeker de sterkste stad van Europa was.
Alva
Citadel

Later, tijdens het bewind van Filips II toen de hertog van Alva te lande de plak zwaaide, werd ten zuiden van de omwalling de citadel gebouwd(1567-1571). De vijfhoekige dwangburcht met zijden van 300 m, bood plaats aan 2000 soldaten. Op elke hoek bevond zich een sterk vooruitspringend bastion voorzien van twee bomvrije ruimten, kazematten genoemd. De citadel moest niet zozeer de stad beschermen, dan wel ze onder de knoet houden. De kanonnen stonden immers op de stad gericht. 
Alva wilde het kasteel integreren in de stadsomwalling en daarom liet hij de muren en het bastion gelegen tussen de Keizerspoort en de Kronenburgpoort slopen en vanaf de Keizerspoort werd een nieuwe verbinding gebouwd.
De nieuwe omwalling lag een flink stuk zuidelijker dan de vorige, zodat de stad haar grondgebied met zowat 60 ha. zag uitbreiden. Nieuwe wijken kwamen er niet, want de esplanade van het kasteel die zowat 50 ha. groot was, mocht niet bebouwd worden. 
In 1608 liet burgemeester Nicolaas Rockox aan de voormalige Sint Michielsabdij een nieuw bastion optrekken. Dit bleef lange tijd een belangrijk verdedigingspunt.

Met de inname van de stad door Farnese kwam een einde aan de economische voorspoed. De volgende drie eeuwen veranderde er vrijwel niets aan het stedelijk landschap.
De versterking werd in de volgende eeuwen wel uitgebreid met voorwerken en grachten, wat o.m. duidelijk te zien is op de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden uit 1777, beter bekend als de Ferrariskaart.

De Grote Omwalling

Door de wederopbloei van Antwerpen waren de Spaanse vesten een belemmering geworden voor de uitbreiding van stad en haven. De stad barstte gewoon uit haar muren. Ze was dan ook zelf vragende partij om de wallen te slopen en een nieuwe stadsmuur te plaatsen. 
Toen Antwerpen in het midden van de 19de eeuw Nationaal Reduit werd, zeg maar het laatste toevluchtsoord van leger en leiding in geval van vijandelijke bezetting, werd die eis nog krachtiger.
Het verdedigingsplan van Henri Alexis Brialmont dat in 1859 voor uitvoering werd goedgekeurd, voorzag de bouw van een nieuwe stadsmuur met daarbij acht vooruitgeschoven forten op grotere afstand van de stad.

De nieuwe stadsomwalling had een lengte van 15 km en bestond uit 12 fronten en monumentale stadspoorten. In het zuiden sloot ze aan op de grachten van de 16de-eeuwse citadel. Ze maakte een grote boog rond de stad, ongeveer op de lijn van de huidige ring. Aan de noordkant van de stad werd het Noordkasteel gebouwd, waardoor ook de nieuwe havenuitbreidingen ingesloten werden. Het had twee inundatiesluizen op het Vosseschijn en de Schijn om bij vijandelijkheden  de afwatering naar de Schelde te blokkeren en het noord onder water te zetten. 
De zeer snel groeiende centra van Borgerhout en Berchem moesten mee in de nieuwe stadsomwalling gesloten worden. Zij werden zo gescheiden van hun respectievelijke gronden en er ontstond een intra en een extra muros gedeelte. Om de kerk van Berchem binnen de muren te houden, moest een rechte hoek in zuidoostelijke richting gemaakt worden, wat voor de bouw van fort 4 in Mortsel gevolgen had. Dat fort ligt daardoor dichter bij de stadsmuur dan de andere forten.

Het Zuidkasteel bleef tot grote ergernis van de Antwerpenaar nog behouden. In de jaren 1851-1854 waren er immers nog dure werken aan uitgevoerd. Maar de Antwerpenaar herinnerde zich vooral hoe zijn stad vanuit de citadel was beschoten door de Nederlander Chassé en de zijnen in 1830. 
Door de Grote Omwalling verzesvoudigde de omwalde oppervlakte van de stad van 242 naar 1650 ha.
Jozef Cornelis Van Put

De Spaanse vesten, die alle militair belang hadden verloren, werden voor 10 miljoen Belgische frank opnieuw eigendom van de stad. De afbraak van de muren en de prachtige Renaissancepoorten zou jaren aanslepen.  Op de plaats van de verdwenen stadsomwalling liet burgemeester Van Put een 'boulevard' aanleggen, waarop de sinjoor naar hartenlust kon flaneren.
Enkel de bovengrondse delen van de wal werden afgebroken. Wat onder de grond zat, bleef daar bewaard. Getuige daarvan het Keizersbastion nabij de Nationale Bank, waarvan de heropgebouwde restanten onlangs officieel voor het publiek werden opengesteld. Maar ook de Kipdorpbrug, inclusief de gewelven, is onder de leien behouden gebleven. 

De grote omwalling kende een kortstondiger bestaan dan haar voorganger. Na nauwelijks honderd jaar verdween ze voor de aanleg van de ring. 


Vera Caremans © 2013


maandag 4 maart 2013

De Restauratie. Het Congres van Wenen.


De Brialmontforten rond Antwerpen werden gebouwd tussen 1859 en 1865. Om een goed begrip te krijgen van de ontstaansgeschiedenis van dit verdedigingssysteem van België, moeten wij ons verhaal veel vroeger beginnen, nog voor er van een onafhankelijk België sprake was.  
We hadden het al eerder over de Belgische onafhankelijkheid. In deze bijdrage gaan we nog enkele jaren verder terug in de tijd. 

Het Congres van Wenen

Na de nederlaag van Napoleon bij Leipzig en zijn verbanning naar Elba riep de Oostenrijkse prins Metternich een congres bijeen te Wenen dat moest zorgen voor een nieuwe Europese orde. Grote delen van Europa waren na 1792 geannexeerd bij Frankrijk of stonden onder Franse invloed omdat Napoleon er een familielid op de troon had gezet.

De gesprekken startten op 8 september 1814. De belangrijkste deelnemende landen waren Groot-Brittannië, Pruisen, Rusland en Oostenrijk, maar ook Frankrijk.  De inrichters vonden dit noodzakelijk om de stabiliteit in Europa voor de toekomst te waarborgen.

Bedoeling van het Congres

Het Congres wou in de meeste landen de vorstelijke macht restaureren en het door Frankrijk verstoorde machtsevenwicht herstellen. De grens van Frankrijk werd teruggedrongen tot de grens van 1792. Verdwenen staten werden opnieuw opgericht. Zo o.m. de Pauselijke Staten. Vroegere machthebbers kregen hun troon terug volgens het legitimiteitprincipe: de voormalige verdreven vorsten, werden gerehabiliteerd als legitieme heersers. De Bourbons namen de tronen van Frankrijk en Spanje weer in, het Huis Bragança kwam  in Portugal aan de macht en de Oranje-Nassaus werden aangesteld  over Nederland, hoewel zij daar voorheen nooit een vorstelijke positie hadden bekleed. Het Heilig Roomse Rijk was de grote uitzondering. Dat hield definitief op te bestaan. 
Van vernieuwing was geen sprake. Van zodra ze opnieuw aan de macht waren, wilden de vroegere heersers de ideeën van de Franse Revolutie over boord gooien en terugkeren naar het Ancien Regime.
Uiteraard botste dit met het principe van de volkssoevereiniteit uit de Verlichting en de Franse Revolutie.
Op administratief vlak bleef wel één en ander overeind.  Het kadaster en Rekenhof bleven bestaan evenals het  Burgerlijk wetboek, de zogeheten Code Napoleon. Ook de bestuurlijke indeling in provincies, arrondissementen, kantons en gemeenten bleef behouden.

Het machtsevenwicht in Europa moest hersteld worden. De grenzen van Europa werden opnieuw getekend. Dat ging gepaard met heel wat problemen. Staten, die onder Napoleons heerschappij een gebiedsuitbreiding hadden bekomen, waren er tegen dat hun bezittingen zouden afgenomen worden. Tegelijk drongen de landen die door Napoleon gebiedsverlies hadden geleden erop aan dat ze hun gebieden zouden terugkrijgen.
De strijd ging vooral over Polen, waar Rusland een oog had op laten vallen en over de Pruisische aanspraak op Saksen.

De onderhandelingen schoten niet op. Het congres dreigde uiteen te vallen en nu en dan dreigden gewapende conflicten.


Om te verhinderen dat Frankrijk opnieuw een expansieoorlog zou beginnen, werd het land omringd door redelijk sterke autonome bufferstaten. Daartoe werd uiteindelijk ook het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden gesticht door samenvoeging van de noordelijke zeven provinciën met delen van de vroegere Habsburgse Zuidelijke Nederlanden. Om dit gebied te verdedigen werden de vroegere barrièresteden in ere hersteld.





Hoe de buitenwereld het congres zag. Van links naar rechts:  Talleyrand (Frankrijk), Castlereagh (Groot-Brittannië), 
Frans I (Oostenrijk), Alexander (Rusland), Frederik Willem III (Pruisen), Frederik August  (Saksen), de republiek Genua

Het congres loopt niet, het danst
De gezanten met hun entourage van raadgevers en bedienden vormden een bont gezelschap van enkele duizenden personen, waarbij de Oostenrijkers erop toezagen dat hun hoge gasten niets tekort kwamen tijdens hun verblijf in Wenen. De vele bals en partijen ontlokten Charles-Joseph van Ligne de opmerking: “Het Congres loopt niet, het danst!"

Vele waarnemers van het Congres beklaagden zich over het heersende immobilisme. Velen kwamen ook onder de indruk van de tentoongespreide pracht en grandeur. De algemene secretaris Friedrich von Gentz beschreef dit gebeuren zeer beeldend in een brief van 27 september 1814 maar beklaagde er zich ook over dat er weinig vooruitgang geboekt werd:

"De stad Wenen biedt tegenwoordig een verrassende aanblik: alles wat Europa aan hoogstaande personen te bieden heeft, is hier op uitstekende wijze vertegenwoordigd. De keizer, de keizerin, en de grootvorstinnen van Rusland, de koning van Pruisen en meerdere prinsen van zijn hof, de koning van Denemarken, de koning en de kroonprins van Beieren, de koning en de kroonprins van Württemberg, de hertog en de prinsen van de vorstenhuizen van Mecklenburg, Saksen-Weimar, Saksen-Coburg, Hessen,… de helft van de voormalige rijksvorsten en rijksgraven en uiteindelijk het enorme aantal gemachtigden over grote en kleine Europese mogendheden – dit alles veroorzaakt een beweging en zo’n verscheidenheid aan taferelen en interesses, dat alleen dit buitengewoon tijdperk, waarin wij leven, iets dergelijks kon voortbrengen. De politieke aangelegenheden, die de achtergrond van dit tafereel vormen, hebben daarentegen nog geen echte vooruitgang gebracht.”

“Die Stadt Wien bietet gegenwärtig einen überraschenden Anblick dar; alles was Europa an erlauchten Persönlichkeiten umfasst ist hier in hervorragender Weise vertreten. Der Kaiser, die Kaiserin und die Großfürstinnen von Rußland, der König von Preußen und mehrere Prinzen seines Hauses, der König von Dänemark, der König und der Kronprinz von Bayern, der König und der Kronprinz von Württemberg, der Herzog und die Prinzen der Fürstenhäuser von Mecklenburg, Sachsen-Weimar, Sachsen-Coburg, Hessen usw., die Hälfte der früheren Reichsfürsten und Reichsgrafen, endlich die Unzahl von Bevollmächtigten der großen und kleinen Mächte von Europa - dies alles erzeugt eine Bewegung und eine solche Verschiedenheit von Bildern und Interessen, dass nur die außerordentliche Epoche, in der wir leben, etwas Ähnliches hervorbringen konnte. Die politischen Angelegenheiten, welche den Hintergrund dieses Bildes sind, haben indessen noch keinen wirklichen Fortschritt gebracht."


Von Gentz (1764-1832) was tijdens het congres een raadgever van de Oostenrijker Metternich. 

Cent-Jours
Het congres was nog volop aan de gang toen op 26 februari 1815  Napoleon Elba ontvluchtte. Op 1 maart arriveerde hij met een legertje van 800 man in de Franse havenstad Cannes. Snel trok hij met zijn persoonlijke garde op naar het noorden, richting Parijs. Op 20 maart zetelde hij weer in zijn keizerlijk paleis.
Na de verbanning van Napoleon naar het eiland Elba hadden de geallieerden hun legers teruggetrokken naar de zuidelijke Nederlanden. Daar maakten Wellington, Blücher en de Prins van Oranje zich nu op voor een nieuwe confrontatie en rukten op richting Frankrijk. Napoleon wilde zijn vroegere keizerrijk heroveren, en wel zo snel mogelijk. Hij mobiliseerde in twee maanden tijd een leger van 200.000 manschappen en trok met 120.000 daarvan naar de Frans-Belgische grens. Op 14 juni stak hij die over. De slag bij Waterloo op 18 juni 1815 betekende definitief het einde van Napoleon. Hij werd opnieuw opgepakt en verbannen naar het Britse eiland Sint –Helena in de Atlantische Oceaan. Daar overleed hij in 1821.

Gedwongen samenwerking tussen de Europese vorsten
Aan de uitkomst van het Congres veranderde er niets. Na Waterloo begon men met de uitvoering van de congresbesluiten.
Geen enkel land mocht een agressieve buitenlandse politiek voeren of zware politieke veranderingen op binnenlands vlak doorvoeren.
Bij het hertekenen van de grenzen hield men geen rekening met de rechten van de volkeren.  Maar de ideeën van volkssoevereiniteit, scheiding van de machten en mensenrechten waren wel degelijk doorgedrongen bij heel wat burgers. Die wilden dan ook inspraak of een eigen staat. Er ontstonden nieuwe revolutionaire stromingen: liberalisme en nationalisme.
Deze dreigingen dwongen de Europese machthebbers tot afspraken en samenwerking.
Vier grootmachten vormden daarom de Heilige Alliantie: Groot-Brittannië, Rusland, Oostenrijk en Pruisen. In 1818 sloot Frankrijk zich aan bij dit verbond dat men vanaf dan de Grote Alliantie noemde. Omwille van de voelbare revolutionaire sfeer verschoof het accent naar het bedwingen van eventuele opstanden.

Ondanks de Grote Alliantie werd Frankrijk haast de gehele 19de eeuw beschouwd als de te duchten vijand. Zowel het verdedigingssysteem dat in 1815 in de Nederlanden werd toegepast, als de plannen die volgden na 1830, waren op een mogelijke aanval vanuit Frankrijk berekend.  Tot het midden van de 19de eeuw bleef het enkel bij plannen. Toen kwam Brialmont en werden de plannen ook effectief uitgevoerd. Het duurde echter niet lang voor men merkte dat de oosterbuur van België wel eens voor problemen zou kunnen zorgen.


Bibliografie
DENECKERE, G. Leopold I. De eerste koning van Europa. Antwerpen, 2011.
FALTER, R. België. Een geschiedenis zonder land. Antwerpen, 2012.
WITTE, E., J.-P. NANDRIN, E. GUBIN en G. DENECKERE, Nieuwe geschiedenis van België, deel I: 1830 – 1905. Tielt, 2005.
ZAMOYSKI, Adam – De ondergang van Napoleon en het Congres van Wenen.
(Oorspronkelijke titel: Rites of Peace. The Fall of Napoleon & The Congress of Vienna. Uitgegeven door Harper Press, UK, 2007), 4de druk, Amsterdam, 2011.


Vera Caremans
© 2013 

vrijdag 18 januari 2013

STOP DE TIJD! De prehistorie aan de tand gevoeld ... de mammoet komt... (hopen we toch...)




Erfgoeddag in Hoboken

Op 21 april is het weer zover: Erfgoeddag. Dan halen erfgoedverenigingen, musea enz. alles uit de kast om u te laten kennismaken met een stukje roerend en vaak ontroerend erfgoed, zeg maar een restantje uit het verleden dat slechts weinig bekend is en de moeite waard is om te (her)ontdekken. Vorig jaar zochten we lokale helden op kerkhof en begraafplaats. Ook dit jaar steken we de spade in de grond. Maar( we graven dieper, we gaan veel verder terug in de tijd. 
We schrijven 1862. Hoboken leeft op de rand van een burgeroorlog. De graafwerken voor fort 8 zijn volop bezig. Soldaten en burgers gaan regelmatig met elkaar op de vuist. Gendarmes escorteren arbeiders naar hun werkplek.  
Op een dag staan zij oog in oog met een wel héél oude bewoner van Hoboken: het lijkt wel een olifant. Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen wordt gecontacteerd. Misschien gaat het wel om een toendramammoet, zo'n roodharig slurfdier dat tijdens de ijstijden in onze diepgevroren contreien rondwaggelde!

Of is het een andere soort voorhistorische olifant? Het is een klein exemplaar, zoveel is duidelijk. Een vrouwtje? Een kalfje? Een dwergsoort? Een combinatie van al het vorige? 

Omdat elk oponthoud tijdens de graafwerken er één te veel is, komt er van een wetenschappelijk verantwoorde fouille niet veel in huis. Er wordt maar een stukje olifantenskelet uit de bodem gehaald - een schedel, wat ribben, een bekken en één onvolledige achterpoot. Daar moeten de onderzoekers in Brussel het mee doen. Resultaat: tot vandaag weten we niet precies wat de noeste gravers in de Hobokense bodem vonden: een Mammuthus trogontherii (steppenmammoet), een Mammuthus antiquus (Europese woudolifant, d.w.z. een Europese variëteit van de vorige), of toch een Mammuthus primigenius (toendramammoet)? Als we willen weten hoe de mammoet of olifant er uitzag en hoe zijn woonstede Hoboken er toen bij lag, moeten we het beestje exact kunnen determineren. Dat kan aan de hand van de emailplooien op de kiezen en met een DNA-analyse, maar blijkbaar werd daar nooit werk van gemaakt. We tasten dus voorlopig wat in het duister: leefde het dier voor de laatste ijstijd in een soort parkachtig savannelandschap of op het hoogtepunt van de laatste ijsperiode - tijdens het glaciale maximum - in de grasrijke toendrasteppe? In het eerste geval leek de Hobokense olifant waarschijnlijk heel erg op Kai Mook en zijn familie, in het tweede had hij een dikke rosse vacht en merkwaardig kleine oortjes, allebei aanpassingen aan de extreme temperaturen van zijn leefgebied.  


Wat  we wel weten: als het even kan toont Hoboken vanaf Erfgoeddag gedurende een hele maand zijn olifant. 
De Hobokenaren zullen de olifant zien. De olifant zien of seeing the elephant betekent in de Verenigde Staten: overdonderd zijn.

WIJ hebben als kind de olifant gezien... en wij waren overdonderd. Dat gevoel willen we graag met elke Hobokenaar delen.

Clement en Vera Caremans




Aan het mammoetproject is nog een resem activiteiten verbonden. Je verneemt er alles over via de media. Houd zeker ook onze blog in de gaten.

De volgende Nieuwsblog verschijnt half februari. 






HOBOKEN WIL ZIJN OLIFANT ZIEN !


De gidsenwerking is een werkgroep binnen de erfgoedvereniging 
Het GenOOtschap-stuwgroep vOOr cultuur.
Volg de Gidsenwerking Fort 8 Hoboken (Gé-èF 8) op Facebook