Inleiding
![]() |
Napoleon Bonaparte |
De hertog van
Wellington, die met de slag van Waterloo groot gezag had verworven, maakte het
plan voor de verdediging van het gebied. Hij stelde voor de oude
Barrièrevestingen te behouden en ze te herstellen.
De Omwenteling van
1830 met de uiteindelijke onafhankelijkheid van België verstoorde het Europese
evenwicht opnieuw. De verdragen van 1815
moesten aangepast worden. België werd voor eeuwig neutraal en in ruil zouden de
grootmachten de onafhankelijkheid garanderen. De Wellingtonbarrière werd als
verdedigingssysteem behouden.
Spoedig bleek dat
België het onderhoud en de modernisering van zoveel vestingen financieel niet
aankon en over onvoldoende manschappen beschikte om zowel de versterkingen te
verdedigen als een veldleger op de been te houden. Men zocht en vond een
efficiënter verdedigingssysteem in het plan van Henri Alexis Brialmont, dat
Antwerpen als Nationaal Reduit naar voor schoof. Vesting Antwerpen zou tot 1914
de basis blijven van de verdediging van België.
Het verschanst kamp
van 1852
Toen er in 1848 in
Frankrijk opnieuw revolutie in de lucht hing, werden de plannen voor de
verdediging van België weer op tafel gelegd. Vooral het ‘concentrationisme’ vond aanhang als
verdedigingssysteem. Antwerpen zou als centrum van het systeem dienen. Op 2 december 18 51 pleegde
Louis Napoleon in Frankrijk een staatsgreep die in 1852 leidde tot de vestiging
van het tweede keizerrijk. Meteen kondigde Napoleon III de annexatie van België
af. Nog voor het parlement de vereiste kredieten had goed gekeurd werd met een verschanst
kamp rond Antwerpen begonnen. Zeven
aarden fortjes, niet meer dan veldversterkingen eigenlijk, bakenden het gebied
af. De militaire waarde was gering. Maar omwille van de kostprijs werden verdere
plannen afgewezen.
Toen Frankrijk in 1859
een oorlog begon met Oostenrijk, waren alle – vooral financiële – belemmeringen
snel opgeruimd. Op 20 juli 18 59 legde legerofficier
Henri-Alexis Brialmont zijn verdedigingsplan voor dat op 30 september van dat
jaar werd goedgekeurd.
Antwerpen wordt Nationaal
Reduit
Als centraal
verdedigingspunt van het land verkoos men
Antwerpen boven Brussel. Antwerpen was al eeuwen lang een vestingstad.
Onder Keizer Karel V werd er in 1542 een versterking rond de stad gebouwd na de
aanvallen door de bende van de Gelderse krijgsheer Maarten van Rossum, bondgenoot
van de Franse koning. Tevens kon men rond Antwerpen overstromingsgebieden
voorzien. De ligging aan de Schelde bemoeilijkte bovendien blokkering door de
vijand en vergemakkelijkte de bevoorrading, vooral dan vanuit Engeland.
Tegelijk ging men er vanuit dat in de havenstad steeds grote voorraden aanwezig
waren die mogelijk maakten dat het teruggetrokken leger een langdurig beleg kon
doorstaan zelfs zonder onmiddellijke tussenkomst van buitenaf.
Het plan van Brialmont
bestond uit twee grote delen. Het voorzag in een nieuwe grote omwalling voor de
stad en een fortengordel op enige afstand daarvan. Zowel ten noorden als ten
zuiden van de stad werden overstromingsgebieden voorzien.
De Grote Omwalling
Door de wederopbloei
van Antwerpen waren de Spaanse vesten een belemmering voor de uitbreiding van stad
en haven. De stad barstte uit haar drie eeuwen oude muren. Ze was dan wel zelf
vragende partij om de vesten te slopen en te vervangen door een nieuwe
omwalling, maar ze voelde er niet veel voor om nu als nationale schietschijf te
fungeren.
De stad eiste dat
alles zou gedaan worden om beschieting door een vijand te voorkomen. De
Antwerpenaren hadden immers de belegering en totale vernietiging van de
Oekraïense stad Sebastopol in 1855 in de kranten kunnen volgen.

De nieuwe stadsomwalling had een lengte van
In het zuiden van de
stad kon een groot deel van de polders van het Kiel en van Hoboken blank gezet
worden. De vier sluizen die daartoe dienden werden beschermd door de lunet van
Hoboken, die echter zeer moeilijk verdedigbaar was.
Door de Grote
Omwalling verzesvoudigde de omwalde oppervlakte van de stad van 242 naar 1.650
ha. De Spaanse stadsmuren verloren hun militair belang. Voor 10 miljoen
Belgische frank werd de stad terug eigenaar van de vesting die ze ooit op eigen
kosten had gebouwd maar die later onteigend was door de staat. Het
eigendomsrecht van de citadel kreeg ze niet, want die zou nog deel uitmaken van
de fortificaties. Pas tien jaar later zou ook het “vervloekte kasteel” in
stadshanden komen.
Acht forten
Om de vijand ver van
de stad te houden met zijn geschut, werden op vier kilometer van de omwalling
acht vooruitgeschoven polygonale forten gebouwd met bijhorende
erfdienstbaarheden. Deze linie liep in een bolle lijn van het Kempisch Kanaal
naar de Schelde. Fort 1 lag voor het grootste gedeelte op het grondgebied van
Wijnegem en voor een klein stukje op Deurne. Het is het enige fort dat verdwenen is. Fort 2
ligt geheel in Wommelgem, fort 3 in Borsbeek en Mortsel, fort 4 in Mortsel,
fort 5 in Edegem, 6 en 7 in Wilrijk. Tegen de Schelde op het grondgebied van
Hoboken werd fort 8 gebouwd. De forten werden met elkaar verbonden door de
Militaire Baan.
Hun ligging was
weloverwogen. Fort 1 lag op de provinciale weg van Antwerpen naar Turnhout,
ongeveer anderhalve kilometer verwijderd van het Kempisch kanaal en 1200 à 1500
meter achter het dorp van Wijnegem om de artillerie voldoende schootsveld te
geven. Fort 4 lag in de hoek gevormd door de steenweg naar Lier en de spoorlijn
Antwerpen –Brussel. Het lag op slechts 3 km van de stadswal omdat anders het
schootsveld te veel op Hove, Edegem en Boechout zou liggen. Het opschuiven zou ook
betekenen dat er meer forten moesten gebouwd worden. Fort 8 lag er het verst
van verwijderd: 6,4 km. Het lag vóór de gemeente Hoboken omdat erachter de
grond te laag gelegen was. De forten waren, op een paar details na, identiek
aan elkaar.
Het gebied tussen de
acht forten en de nieuwe grote omwalling bood plaats aan het Belgische
veldleger om te bivakkeren bij mogelijke vijandelijkheden. In dit verschanst
kamp moest het eigen leger kunnen standhouden tot de komst van de geallieerde
mogendheden om vervolgens met hun steun de vijand te verdrijven van het
grondgebied.
Bouw
Voor de forten moesten
ongeveer 280 ha gronden onteigend worden. De bouw van het Noordkasteel, de
grote omwalling en de acht forten werd toevertrouwd aan de “Compagnie Générale
de Matériels des Chemins de Fer” onder leiding van François Pauwels. De werken
werden in goed vier jaar voltooid en waren een gigantische onderneming. In 1861 werkten er 14.400 arbeiders, waar van
7.000 burgers, 4.900 soldaten en 2.500 steenbakkers te Niel, Bazel, Edegem en
Kalmthout. Kalk kwam uit Doornik en
Rhines.
Om te voorzien in de
nodige hoeveelheid hardsteen ging de Compagnie Générale over tot de exploitatie
van een steengroeve in Feluy (Henegouwen). Palen en grof timmerhout haalde het bedrijf
ten noorden van Antwerpen in Kapellen, Stabroek, Putte en Woensdrecht. Een
maand na de start van de werken kreeg de Compagnie al af te rekenen met
woekerprijzen.
De gemiddelde prijs
van één fort bedroeg 2,4 miljoen frank. Er werd 13 miljoen m³ aarde verplaatst,
1 miljoen m³ baksteen gemetst (klampsteen, paapsteen en klinkaard). De totale
raming van de kosten bedroeg 35 à 40 miljoen maar zouden oplopen tot 54 miljoen
goudfrank. Een enorm bedrag als je bedenkt dat een metser per dag 2,5 frank
verdiende om 10 uur te
werken.
Arbeiders
Om over het benodigde
aantal arbeiders te kunnen beschikken werden zowel burgers als militairen
ingezet. De kranten voorspelden
overlast, vechtpartijen, stakingen en onlusten. Om de druk op de dorpen te
verlichten, richtte de aannemer op elke bouwwerf logementen in voor de
burgerarbeiders die niet uit de directe omgeving kwamen. In praktijk ging het
om weinig comfortabele hutten van 4 bij 10 meter, zonder schoorsteen. Er was
dan ook reëel brandgevaar. In totaal werden 274 barakken opgetrokken. Koffie,
aardappelen, rijst, erwten en bonen, peper, zout en boter werden gezamenlijk
aangekocht binnen de werkploegen van 20 man. Bier, jenever, brood en spek
betaalde elk afzonderlijk. Ofwel kocht men die waren in de dorpswinkels aan,
ofwel in de kantines en werfwinkels. Het werk was zwaar en de lonen laag. Vooral
in het eerste jaar waren er regelmatig
stakingen. Wellicht zijn er daarna toegevingen gedaan om verder tijdverlies te
voorkomen.
Er waren ook militaire
arbeiders aan de slag. De Compagnie Générale bleek niet in staat het vereiste
aantal arbeiders te ronselen en militaire arbeiders boden heel wat voordelen:
geen werkverlating en geen stakingen bijvoorbeeld.
Per dag moest 8 à 10
uur gewerkt worden. Op zaterdag werd het werk van de voorbije week opgemeten en
was er exercitie en inspectie van de troepen. In geval van hoogdringendheid kon
het aantal werkuren opgedreven worden. Voorschriften inzake de bouwstop tussen
1 november en 15 maart werden geregeld aan de militaire laarzen gelapt.
Als werkkledij droeg
de gewone soldaat een linnen vest en broek, een flanellen onderhemd en een paar
stevige werklaarzen. Bij slecht weer mocht hij onder de werkkledij een laken
vest en broek dragen. Zwaar en gevaarlijk werk leverde extra soldij op die
grotendeels naar extra voeding en naar kleding en onderhoud ging. De soldij
werd op zondagmorgen uitbetaald.
De
krijgsdienstbaarheden
De wet op de
krijgsdienstbaarheden of militaire servituten dateerde van begin 1815 en
omvatte 3 bepalingen. 1. Het was
verboden om binnen een afstand van 585 meter van het buitenste glacis van een
vestingwerk huizen of muurwerk te bouwen of te herbouwen, verhogingen te maken
en putten of kelders te graven. Overtreders moesten overtredingen op eigen
kosten teniet doen. 2. Aanwezige constructies mochten behouden blijven tot er
een bevel tot afbraak volgde. 3. De Minister van Oorlog kon toestaan om binnen
de servitutenzone hutten of houten huisjes op te trekken, die echter
onmiddellijk moesten afgebroken worden op kosten van de eigenaar als een bevel
tot slopen volgde. De eigenaar kon geen aanspraak maken op enige schadevergoeding.
Met deze maatregelen wilde men een zo open mogelijk geschutsveld creëren waarin
niets het zicht belemmerde. Tegelijk wilde men vermijden dat de vijand in de
nabijheid van de militaire versterkingen dekking kon zoeken.
Om en bij de 2.808
hectaren werden in Antwerpen en omliggende gemeenten met krijgsdienstbaarheden
belast.
Weg met de forten!
De Meetingpartij bleef
bestaan tot 1914 en ging dan op in de katholieke partij.
In 1871 werd een
aantal militaire servituten in dichtbebouwde zones opgeheven en in 1873 raakte
eindelijk de verdeling van de schadevergoedingen onder de eigenaars die een
schadeclaim hadden ingediend, geregeld. Het felste protest was hiermee wel
afgewenteld, maar de volledige afschaffing van de wet zou pas in 1924 volgen.
Vera Caremans
Geen opmerkingen:
Een reactie posten